Lees hier de overweging van 8 mei 2022!

PREEK  4e zondag van Pasen C – Roepingenzondag 7-8 mei 2022

Handelingen 13, 14.43-52; Openbaring 7.9.14b-17; Johannes 10, 27-30

Dit weekend na de eerste meidagen van 2022 kijken we terug op een week met indrukwekkende momenten: de volle Dam in Amsterdam op 4 mei ’s avonds, het klokgelui, de vlaggen, het bevrijdingsvuur op 5 mei en de vele verhalen.

Veel indruk maakten ook de gesprekken over persoonlijke herinneringen van mensen aan de tijd direct ná de oorlog – toen alles, net als wij nu zien op tv van de Oekraïne – toen alles verwoest was en er toch gewoon kinderen werden geboren. Een oud-politicus vertelde dat hij eind ’45 geboren is en het overleefd heeft dankzij een enveloppe met havermout’ die een buurvrouw elke week bij zijn moeder in de bus deed, om maar voldoende voeding te hebben voor haar nog ongeboren kind. Een ‘enveloppe met havermout’ – “Deze vrouw heeft mijn leven gered”… zo vertelde hij. Mensen die anoniem, maar heel trouw, het binnen hun eigen mogelijkheden zagen als christenplicht, als burenplicht, misschien wel als roeping, om de naaste te redden en misschien wel in het bijzonder jonge moeders te helpen die het aan alles ontbrak. Een enveloppe met havermout – wat is het helemaal? Maar het was levensreddend…

In het evangelie vandaag vinden we het verhaal van de Goede Herder – en de kerk noemt deze zondag sinds 1963 ‘roepingenzondag’ omdat men toen op het 2e Vaticaans Concilie voor ‘t eerst wereldwijd bad om priesterroepingen – om nieuwe herders in de kerk. In de lezingen van deze roepingenzondag, ook zondag van de Goede Herder genoemd, worden we uitgenodigd om naar de roepstem in onze oren, in ons hart te luisteren – en daar gehoor aan te geven.

Je zou kunnen zeggen: deze enveloppe met havermout staat symbool voor wat in feite bij het christen-zijn van alle tijden hoort: elkaar redden! Jezus woorden als Herder voor zijn schapen – geven precies wéér waar wij eigenlijk voor op aarde zijn: om elkaar te redden, om voor elkaar op te komen, om aan en om elkaar te denken – dat is onze roeping – in feite hebben we dus allemaal dat moederlijke, dat vaderlijke van God in ons – dat herderlijke van Jezus: voor elke mens op aarde is het mogelijk om herder te zijn. Juist in het aandacht geven aan allerlei mensen zagen we Jezus herder-zijn: ook aan tollenaars, zondaars, aan armen, rijken, verlamden en blinden; de manier waarop Jezus niemand verloren liet gaan, maakt indruk. Mensen die de oorlog hebben meegemaakt, begrijpen dit heel goed. Je zou bijna zeggen: die hadden altijd havermout in huis om voor de naaste zo goed als God te zijn. Juist die zullen zich hebben afgevraagd: Wat zou Jezus doen in deze omstandigheden? Hoe zou Jezus in oorlogsdagen reageren op vreemdelingen en op mensen die je niet verstond? Hoe voedde Hij mensen? Zou Hij zeggen: Hallo, het zijn mijn zaken niet?

En wat zou Jezus doen als Hij tegenslagen had?

Soms denk ik wel eens dat het ons jaren misschien nauwelijks heeft beziggehouden, maar nu we beelden zien van mensen in de stukgeschoten steden van de Oekraïne, de bedrukte gezichten van Oekraïense mensen hier in ons land, nu realiseren we ons pas dat deze mensen gewoon ‘honger’ hebben –

Echte honger: als je je schuilkelder niet uit durft, en als je in een ander land niet over straat wilt, dan heb je honger – letterlijk, maar ook in je buik zo’n knagend gevoel naar je familie, je huis, je school, je werk, je straat. Is dat ook roeping: de vraag: Hoe kunnen we hen met een enveloppe met havermout wat redden? Het ultieme visioen dat Johannes in de 2e lezing had, was: nooit meer honger!

En over roeping gesproken: hoe ontwikkelen we een oor om die roepstem ook te horen? Hoe reiken we jongeren dat hongergevoel aan naar ‘echt-iets-doen’ voor de medemens? Die kriebel, dat dingen die je eigenlijk niet voldoen, pas iets worden als ze iets betekenen voor een ander? Het is al zolang bewezen dat ‘gamen en chillen’ wel leuk is voor éven maar toch doet zoeken naar méér… Paulus en Barnabas in de eerste lezing waren op hun eerste zendingsreis. Zij vonden dat ze iets moesten doen met hun geloof – ze hadden zelf honger naar méér maar hadden ook enveloppen met havermout, reddingswoorden mee voor mensen die zoekend waren – daarom richtten ze zich niet alleen op de Joodse gemeenschappen maar ook op niet-gelovigen, de heidenen. Paulus kreeg later ook de titel ‘apostel van de heidenen’ – hij heeft heel wat mensen gered.

Wij, bijna 60 jaar na het Concilie – wij zien goed dat er herders in de kerk nodig zijn, zeker, misschien vinden we ook wel dat niet persé God gebeden hoeft te worden om roepingen. Het is juist aan óns om met tekens van naastenliefde, om met enveloppes met havermout, mensen teroepen tot geloof, gewoon door onze levenswijze, door ons luisteren, door ons breken en delen. Jezus zegt “Ik ben de goede herder, en als je door mij levensreddend gaat leven, zul je voedsel vinden in overvloed.”  Laten we daarom mensen zijn met een geweldige levenshonger. Dat is goed voor de wereld, de kerk en voor iedereen. Amen.