Preek van 30 januari 2022

PREEK 4E ZONDAG DOOR HET JAAR C 29-30 januari 2022

Jeremia 1,4-5.17-19. 1 Korinthe 13, 1-13; Lucas 4, 21-30

Het is nog niet zo heel lang geleden dat je aan mensen kon zien of ze gelovig waren – al veel langer geleden zag je aan de trouwring van iemand of hij katholiek of protestant was – links katholiek, rechts protestant – in mijn jeugd zag je het als je in het donker naar school fietste en je keek bij mensen binnen: dan wist je: hangt in een huis een kruis met een corpus, dan zijn ze katholiek, hangt er alleen een kruis, zonder Jezus’ lichaam eraan, dan zijn ze van een reformatorische kerk…

En je zag ook vaak aan mensen of ze iets hadden met de kerk als ze een kruisje droegen, goud of zilver. Je zág het. Die tijd is min of meer voorbij – niet dat we niet nog stééds een kruis-met-corpus in huis hebben of een kruisje aan een ketting dragen; we zien wel degelijk aan voetballers die een kruisteken maken dat ze gelovig zijn, maar langzamerhand zijn de uiterlijke tekenen vervangen door iets anders: iets innerlijks. Als jongeren opgaan voor het vormsel of voor belijdenis vragen ze zich af of dit wel cool is om te vertellen aan je klasgenoten en je vrienden – wij zeggen dan dat christen -zijn niet iets is van buitenkant, maar van binnenkant – en van daden. Mensen zíén het niet aan je: ze zouden het aan je kunnen mérken. Immers – dat je bij Jezus hoort, hoef je niet van de daken te schreeuwen, het vraagt juist veel en veel meer een luisterende houding. Alsof dat kruisje van onze eerste communies, of misschien een rozenkrans of een kerkboekje – alsof het naar binnen geslagen is – daarin zijn we veel en veel en veel meer op onze protestantse broeders en zusters gaan lijken. Goddank.

De Schriftlezingen deze dag zeggen iets over wat christen-zijn, wat van God-zijn, ten diepste van ons vraagt. We komen in de eerste lezing Jeremia tegen: hi werd tot profeet van de volken bestemd, maar voelde zich totaal niet capabel voor die zware taak. Als God Jeremia vraagt het woord te voeren, durft hij niet: hij voelt zich te jong, is bang en zegt met aarzeling ‘ja’ als God hem verzekert: Ik ben bij je om je te redden. Hier wordt duidelijk wat een profeet is: iemand die zich durft toevertrouwen aan de Heer, hoe beperkt hij zich ook voelt. Je zult wel verzet en tegenstand ondervinden, maar dankzij Gods nabijheid zul je stand-houden.

In het Evangelie Jezus voelt Jezus dat haarscherp aan: hij merkt goed dat je als profeet in je vaderstad niet welkom bent… en ook Jezus’ afkomst was geen visitekaartje, niet in zijn voordeel. Daarom verwijst Jezus naar de profeten Elia en Elisa, die in Israël geen goed konden doen, maar wel in Sarepta, in vreemd en heidens gebied net als de profeet Elisa. Toen waren er melaatsen in Israël, maar alleen een Syriër, een ongelovige, werd gereinigd. Met andere woorden: denk niet dat je altijd door eigen volk of familie begrepen wordt: je zending reikt altijd verder dan je eigen gebied. Voor God is iedereen gelijk, Gods redding is voor álle mensen,

Maar de kunst is te blijven geloven dat jouw christen-zijn, de manier waarop jij met die blijde boodschap omgaat, toch haar weg vindt, waar dan ook.

Wij denken bij een profeet, zoals Jeremia, aan een spreker, een voorspeller, een verkondiger. Maar eigenlijk is een profeet alleen een luisteraar, een doener. Elke profeet, elke christen moet het van God hebben. Zonder God ben je nergens. Maar natuurlijk heb je lang niet altijd het gevoel dat God in de buurt is. Misschien dat we daarom een kruisje droegen of dragen of een rozenkrans bij ons, minstens om God te kunnen zien of voelen. Op de een of andere manier hebben veel mensen door de eeuwen heen dat kruisje, dat gelovig-zijn, als iets sterks ervaren: als je voelt dat God er is, dan kun je je veilig en vrij voelen. Misschien eerst en vooral omdat onze God een God van liefde is: alles draait om liefde. Paulus verwoordt het prachtig in de 2e lezing: Je hebt geloof, er is hoop, maar boven alles staat de liefde. Jezus heeft laten zien wat echte liefde is. Die liefde voor God en mensen was zijn grootste kracht, maar tegelijkertijd was hij daarmee ook het mikpunt – maar Hij ging door. Hij droeg dat kruis, dat kruisje, zichtbaar. Hij leert ons dat liefde het meest bijzondere is dat we kunnen doorgeven.  

Iets dragen dat met geloof te maken heeft, draagt ook een risico in zich:  Als mensen zien dat we een kruisje dragen, een kruisteken maken, zeggen ze wel ooit: „Jij bent toch van de kerk: Doe dan eens een wonder- laat eens zien wat je kan. Red die kankerpatiënt dan of die mens met een beroerte. Weer anderen denken bij vluchtelingen en bij slachtoffers van geweld ook: die God van jullie zou toch een einde kunnen maken aan al die ellende”.   

Nee, geloven is op de eerste plaats: een weg gaan: een weg met oog voor de waardigheid en de vrijheid van de medemens. Een weg van liefde waar zoveel behoefte aan is: een weg die misschien niet cool is, niet zo eigentijds, maar die wel laat zien dat het kruisje, dat kruis van Jezus werkt! Dat is immers ons geloof: Als God erbij is, komt het ooit goed. Amen.