Lees hier de overweging van 29 september 2024!

OVERWEGING weekend 28-29 september 2024

Numeri 11,25-29; Jakobus 5,1-6; Marcus 9, 38-43.45.47-48

Zo’n 60 jaar geleden was er eens een Brabants dorp waarin de dokter kwam te overlijden. De man was zeer geliefd: dag en nacht stond hij voor z’n patiënten klaar. Er mankeerde maar één ding aan hem: hij was niet katholiek, hij geloofde nergens in. De mensen in het dorp treurden en zeiden: Ach, zo’n goeie mens, wat verschrikkelijk toch dat hij niet in de hemel kan komen. Maar de oude pastoor, een wijs man, ergens zijn tijd ver vooruit, zei: maak je maar geen zorgen: die zit vast en zeker heel hoog in de hemel. Hij droeg wel niet de naam van Jezus, maar Jezus heeft ongetwijfeld zichzelf in hem herkend.

Er is een tijd geweest dat katholieken dachten dat zij alleen in de hemel konden komen, maar inmiddels weten we goed: ‘t gaat nooit om wie of wat je bent, niet om bij welke club, vereniging of werkgroep je hoort, of wat je politieke, culturele of godsdienstige achtergrond is: als Jezus zich maar in jou herkennen kan, dat is het belangrijkste. Hij herkent zich in ‘t goede dat gedaan wordt.

Dat ‘herkennen in het goede’ heeft alles te maken met ‘kijken’: hoe kijk je naar elkaar? Zet je de goede bril op? Zie je in iemand een concurrent of een collega? Een broer of zus of juist een vreemde? Zie je bij je medemens die het goed heeft, eerst de dollartekens of ook de buurman die alles voor zijn zieke moeder of een arme over heeft? Kijken is wel een dingetje tegenwoordig… niet alleen omdat we heel visueel zijn ingesteld, we zitten oneindig veel op schermpjes of voor grote t.v.’s, en zien we zoveel van elkaar, dat ‘n oordeel gauw gevormd is.

Daar precies gaat het vandaag over in de lezingen:

Dat Bijbelverhaal van de 70 oudsten uit Numeri 11 staat in een veel groter verhaal, waarin Mozes raad vraagt aan God vanwege het klagende volk en God voorstelt om 70 oudsten tot leiders van het volk aan te stellen. Dat gebeurt. Als dan twee anderen, Eldad en Medad, buiten die groep leiders profeteren, brengt dat onrust, alsof zij een gevaar vormen voor het leiderschap van Mozes. Maar Mozes kijkt anders: hij deelt geen privileges uit: dié wel, dié niet…Hij zou willen dat het hele volk van Israël uit profeten bestaat en goede dingen doet. De gave van de geest wordt nooit op grond van persoonlijke voorrechten aan iemand verleend: Iedereen kan Gods woord spreken en goede dingen doen.

Hetzelfde gebeurt in het evangelie – iemand die probeert een kwade geest uit te drijven… Moet er gestraft worden? Waarom? De geest van God is niet plaats- en persoonsgebonden, iedereen kan goed doen.

Met die heftige uitspraken, die lijken te komen uit de wetgeving uit primitieve culturen, probeert Jezus in beeldende, dichterlijke taal, duidelijk te maken dat niemand het recht heeft om te oordelen over mensen tegen wie je met wantrouwen aankijkt. Natuurlijk herkennen we dit uit ons eigen leven, ook uit ons parochieleven. Het Marcus-evangelie schetst een eerste kerkgemeenschap waarin problemen ontstaan in de verhouding tussen mensen binnen de kerk en mensen die erbuiten stonden, tussen mensen die gedoopt waren en hun geloof beleden, en anderen die geen christen waren maar misschien wel goede dingen deden. Soms zelfs tussen sterkere en zwakkere gelovigen. Net als het voorbeeld van die Brabantse dokter: hoe kijk je naar iemand? Jezus kent geen elites… Hij zegt: wie niet tegen ons is, is al vóór ons: laten we blij zijn met alle positieve krachten, ook als we het inhoudelijk niet over alles eens zijn. Juist als mensen van verschillende kerken en godsdiensten, gelovigen en niet-gelovigen, samenwerken voor het goede, voor gerechtigheid en vrede, ontstaat er een goede Geest. Dat begint al met een beker water voor iemand die dorst heeft. De wereld zou zoveel beter zijn als iedereen zo keek. De uitspraak over die molensteen en die handen en voeten afhakken en een oog uitsteken is vooral bedoeld om te zeggen dat we onze handen niet kregen om foute dingen te doen, te stelen en geweld te gebruiken. En onze voeten zijn niet bedoeld om wegen van egoïsme, onverschilligheid, misbruik of afbraak te gaan. Onze ogen zijn niet gegeven om te zoeken naar rijkdom of kwaad bij mensen en te kunnen veroordelen. Elke mens kan de handen, voeten en ogen van God zijn, elk kan goede wegen gaan. Natuurlijk zien we dit ook in ons parochieverband terug, in onze families: Jezus legt er de nadruk op dat kwetsbare mensen bescherming en steun nodig hebben en als je de zwakke nóg zwakker maakt, dan is dat een ernstige zaak. Iedereen weet wat pesten op school en op het werk en ‘buiten- de-groep- gehouden-worden’ voor dramatische gevolgen kan hebben! Daarom dreigt Jezus met die akelige straffen van die tijd. Zelfs de apostel Jakobus in de 2e lezing spreekt over rijken tegenover armen, rijken die menen dat ze zich kunnen permitteren het loon aan landarbeiders niet te betalen. Natuurlijk: rijken en armen zijn er altijd. Maar Jezus’ toon wordt dreigend als we met verachting naar de arme zien en als gedoopte christenen neerbuigend aankijken tegen goede mensen van buiten de gemeenschap. De kunst is om een andere bril op te zetten, zeker in deze tijd nu zoveel onbekende mensen wereldwijd een veilig onderkomen zoeken: 80 miljoen vluchtelingen door-kruisen op dit moment de wereld: Mannen, vrouwen, volwassenen, kinderen, zieken, gezonden, gekwetsten, mishandelden: allemaal mensen met toch nog een klein sprankje hoop. Hoe zien we hen?

Paus Franciscus, momenteel in België, roept ons op om samen op weg te gaan, want als kinderen van God zijn we een ‘wij’, en geen ‘wij en zij’.

Onze christelijke bril is bedoeld om de menselijke familie bij elkaar brengen en samen een toekomst van vrede en gerechtigheid op te bouwen. Onze zorg is dat niemand achterblijft. Zijn boodschap is: aanvaard dat je medemensen je zusters en broeders zijn, altijd, ook als ze anders zijn, heel anders dan jij. Amen.