Lees hier de preek van 23 oktober 2022
PREEK 30e zondag door het jaar C – 23 oktober 2022
Jezus Sirach 35,12-14.16-18; 2Timoteus 4, 6-8.16-18; Lucas 18, 9-14
Het is de tijd er weer voor – je ziet auto’s en busjes weer rijden met ‘ongediertebestrijding’ erop. Muizenplagen ontstaan vaak in de winter. Het is dan koud en het voedsel is schaars. De muizen gaan op zoek naar plekken waar ze wel makkelijk aan warmte en voedsel komen. Zo kan een muizenfamilie lange tijd ongezien in een kruipruimte leven, totdat ze zich verspreiden.
De meesten van ons griezelen ervan – het probleem is oplosbaar maar niemand wil het, dat is duidelijk.
En velen van ons zullen er ergens in huis wel een hebben: een muizenval.
Ze zijn weer te koop nu de winter nadert. Ik gebruik dit beeld vandaag, omdat de gelijkenis die het Lucasevangelie ons aanreikt, eigenlijk alles te maken heeft met de muizenval waar we zelf o zo vaak inlopen, zonder dat we het in de gaten hebben. Niet leuk, maar wel oplosbaar.
We luisterden naar een evangelie waarin twee partijen stevig onder kritiek staan – en de kunst is om niet in de val te stappen om te denken dat wij anders zijn. Toch is de welgemeende kritiek in de parabel vandaag niet bedoeld is om af te breken, maar om op te bouwen. Veel van de evangelie-gelijkenissen deze weken zijn niet bedoeld om ons in een hinderlaag te lokken maar om ervan te leren- dat gebeurt ook met wat we zojuist hoorden: We kennen het systeem van de traditionele muizenklem, gemaakt van hout en draad. Je legt er een stukje kaas op, de muis wordt gelokt, de beugel slaat dicht en de muis is dood. De gelijkenis vandaag werkt precies zo. De muis, dat zijn wij. En de val slaat niet óns dood, maar wel onze trots, onze zelfverzekerdheid. Natuurlijk, als we de gelijkenis horen, is onze eerste spontane reactie: sympathie voor de tollenaar en minachting voor de Farizeeër. Wij als christenen weten goed dat je nederig moet zijn. Stiekem denken we: Wat goed dat wij niet zo arrogant, egoïstisch en hypocriet zijn! De beugel van de muizenklem slaat dicht als we zeggen ‘God, dank u dat ik niet zo ben als die Farizeeër daar’, zeggen wij. Hup, in de val!
Het is niet alleen allemaal heel herkenbaar, al vinden we het lastig om onszelf zo te zien, maar er is méér over te zeggen. De parabel van de farizeeër en de tollenaar vinden we alleen in het Lucasevangelie. Hoewel de tollenaar geen arme is, wellicht zelfs een rijke, valt hij wel in de categorie van mensen aan de rand van de samenleving: ze werden alom geminacht omdat ze heulen met de Romeinse bezetter, geld aftroggelen en weinig met de Joden hebben. De Farizeeën zien zichzelf als een groep die zich toelegt op een wetsgetrouw leven; Er zijn spanningen tussen deze twee groepen. ‘Tollenaars en zondaars’ worden vaak in één adem genoemd: zij kwamen naar Jezus luisteren en daar spreken de Farizeeën schande over. Farizeeën en tollenaars. Jezus noemt één Farizeeër en zegt niet dat álle Farizeeën arrogant zijn. Nu wordt van beide personen hun gebedshouding en hun gebed beschreven. De Farizeeër bidt met opgeheven hoofd, maar de tollenaar bleef op een afstand staan en durft zelfs niet naar God te kijken. Het gebed van de Farizeeër begint als dankgebed, maar blijkt meer een lofzang op zijn eigen voortreffelijkheid. De tollenaar is heel bescheiden. Hij kent zijn eigen zondigheid en bidt God alleen maar om vergeving.
Het is duidelijk wie hier in de val trapt.
Al wie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden. Je verheffen betekent jezelf groter maken in je verhouding tot God terwijl wij voor God maar klein zijn. Je vernederen is je bewust zijn van je eigen kleinheid ten opzichte van God. Het is een geliefd thema bij Lucas, een geliefd thema ook bij paus Franciscus. Maar we zien het in de wereld en in onze eigen omgeving zo vóór ons: Het is hét beeld van de wereld: Amerika, Engeland, Israël, China, Rusland-Oekraïne… de Farizeeër als de bad guy, de tollenaar de good guy.
Overal kom je ze tegen. Maar in de tijd van Jezus was alles anders. In zijn tijd was juist de Farizeeër de goede, de tollenaar de slechte. Maar misschien is het belangrijkste hier wel hun houding bij het gebed: De Farizeeër staat rechtop omdat Hij denkt dat hij God iets te bieden heeft, trots is op wat hij allemaal gedaan heeft. De tollenaar blijft gebogen, aan de zijkant, onopvallend op de achtergrond. Hij bekent dat hij God nodig heeft. Natuurlijk is er geen gebruiksaanwijzing voor hoe je moet bidden. Dat is ook de val: hoe méér, hoe hoger bij God. Nee, het gaat niet om meer. Het gaat om ons leven. Het gaat om de vraag: waar kijk je heen? Kijk je naar jezelf of naar God? In de goede dagen van je leven, kijk je dan naar jezelf? Kijk, dat heb IK bereikt. In de slechte dagen van je leven, kijk je dan van je af? Kijk, dat heeft een ander of God mij aangedaan? Het gaat om die twee verschillende manieren van leven. Vertrouw je op jezelf of vertrouw je op God? Die val ligt er altijd. Het zijn vragen die we ons altijd kunnen stellen, want voor God ‘is er geen aanziens des persoons’, hoorden we in de eerste lezing. God heeft geen aandacht voor prestige, en zeker niet voor zelfbewieroking, maar Hij luistert naar smeekbeden van armen en verdrukten, van weduwen en wezen en van alle mensen in nood. Die aandacht vraagt Hij ook van ons. Daar ligt de uitdaging en dat is het belangrijkste. Amen.