Liudger, missionaris, abt, bisschop in de Vroege Middeleeuwen

(Arnold Angenendt)

INLEIDING

Het leven van Liudger speelde zich af in de tijd van Karel de Grote. Zijn opa ondersteunde Willibrord. Liudger hield als kind al van lezen en schrijven en ging als enige kind van het vaste land naar de bekendste geleerde, Alcuïnus, in York. Liudger bleef ook als missionaris met Alcuïnus corresponderen. Liudger gaf zelf les in Utrecht, hield van lezen en schrijven, schreef over zijn leraar Gregorius. Hij stichtte in Werden een Benedictijnerklooster zonder zelf monnik te zijn. Was een rondreizende prediker.

DEEL EEN: OMSTANDIGHEDEN EN TIJDSRUIMTE

I. De vroeg-kerkelijke fundering en beleving van missie

1. Missieopdracht

De boodschap van Jezus verspreidde zich vlug. Het christendom was immers een religie voor álle mensen. Vaak lag de nadruk op een volk[1], maar niet op alle mensen binnen een volk, al was dat wel het ideaal[2]. De boodschap kon meeliften met het Romeinse Imperium: reismogelijkheden, rechtszekerheid, taal, verlangen naar heil.

2. Geopenbaarde waarheid

De boodschap is die van Jezus als Gods openbaring.[3] Gelovigen getuigen door hun levenshouding.[4] Omdat Jezus dubbele liefde vraagt, is het christendom cultuur van het hart.[5] Daarom noemen christenen God ‘Abba’.[6] Bekering kan niet onder dwang, maar is een persoonlijk ja. In veel culturen werd geen verschil gemaakt tussen gebruiken en waarheid; christenen doen dat wel. Omdat het verhaal van Jezus al vroeg werd opgeschreven, werd het christendom een boekreligie die alfabetisering en scholing stimuleert. Instemmen met Jezus ondermijnt de familiecultus.

3. Het ‘nieuwe’ gebod

Het beminnen van God en naaste – de ethiek van Jezus – begint niet bij uiterlijk gedrag, maar bij verlangens, innerlijkheid en het persoonlijke geweten.[7]

4. Voor de armen

In de Griekse en Romeinse wereld was weinig plaats voor de armen; Jezus noemt wie arm zijn zalig.[8] De eerste christenen begonnen al vroeg met diaconie[9] en verzetten zich tegen wat als normaal werd beschouwd in de antieke cultuur: kinderprostitutie en gladiatorenspelen. God wil geen offers van dieren of mensen; liever geestelijke offers, iets over hebben voor het welzijn van anderen.

5. De doop

Wie wordt gedoopt wordt van zonden bevrijd en ontvangt de heilige Geest. Dit is een persoonlijk besluit met sociale gevolgen; de dopeling wordt lid van de Kerk. Aan het doopsel gingen drie jaar catechese en uiteraard voorbeeldig gedrag vooraf. Nog steeds is het ritueel: eerst het credo belijden, dan vragen of de dopeling heus in dit credo gedoopt wil worden en dan pas de doop. De dopeling werd geestelijk verwant van de doopouders, die levenslange persoonlijke begeleiders werden.

6. Aan alle volkeren

Door de menswording doorbreekt God in Jezus alle door mensen gecreëerde grenzen.[10] Het christendom overstijgt raciaal en nationaal denken.[11] Dit was totaal nieuw in een door stammen en talen geregeerde en verdeelde wij-zij wereld.[12] Het doopwater relativeert de bloedband.[13] ‘Ecclesia’ kerk betekent: samengeroepen uit alle volkeren. ‘Katholiek’ betekent universeel.

7. Laat-antieke staatskerk

De reismogelijkheden binnen het Romeinse Rijk en het overal begrepen Grieks droegen bij aan de verspreiding van het Evangelie. Door de doop van keizer Constantijn werd het christendom de theologie van het Romeinse Rijk en ontstond de christenheid. De keizer kreeg de leiding en missie werd imperialistisch.  

II. De volksverhuizing

1. Cultuurbreuk

Het Romeinse Rijk verbrokkelde door de opkomst van Germaanse rijken. De volksverhuizing in de 5e en 6e eeuw bracht mobiliteit bij Vandalen (noord Afrika), Wesgoten (zuid Gallië en Spanje), Franken (Noord en later zuid en oost Gallië), Longobarden (noord Italië), Angelsen, Saksen en Jutten (Brittannië) en isoleerde Ierse Kelten. Dit had ook gevolgen voor het christendom; voor haar schriftcultuur en liturgie waren literaire mensen nodig en perkament met geschreven teksten.   

1. Nieuw etnocentrisme

Exclusief etnocentrisme vierde opnieuw hoogtijd met eigen stamoudsten, stamadel en stamgoden. Al het vreemde werd afgewezen. Andere stammen waren natuurlijke vijanden; vrede was uitzonderlijk en moest bevochten worden met het symbolische zwaard.

2. Germaanse religie

Germaanse religie was polytheïstisch en de aanbidders leefden als hun goden.  De dagen van de week laten zien hoe sterk de Germaanse invloed was binnen het Romeinse rijk: dag van de zon, dag van de maan, dag van Tiu (Mars), dag van Wodan (‘woede’, krijgsgod), dag van Donar (dondergod), dag van Frigge. Verering van deze goden vraagt om overeenstemmend gedrag en mensenoffers. Ook waren er oer-Germaanse moedergodinnen.

III. De uitdagingen

1. Collectiviteit

Het individu ontvangt alles van het geheel en mag deze vooral niet bevragen. Wie afwijkt, is gevaarlijk. Belangrijk is wat het stamhoofd besluit en hoe de adel hierop reageert. De middeleeuwse kerk was een kerk van adel. Bisschoppen, abten en ook missionarissen als Willibrord, Bonifatius en Liudger waren dus van adel. Liudger was christen omdat zijn opa christen was geworden, de adellijke Wursing, de eerste van zijn sibbe.

2. Ethiek

Bij stammen betekent goedzijn opkomen voor eigen kring door het weren van buitenstaanders. Als elke vreemde is een vijand is, zijn geweld en wraak deugden.

3. Offers

Archeologen hebben veel plaatsen ontdekt en bestudeerd waar paarden, runderen, schapen en ook mensen werden geofferd. De meeste veenlijken zijn offers. Soms moest personeel hooggeplaatste doden in het graf volgen. Karel de Grote zette op mensenoffers de doodstraf. Wie christen werd, moest de Germaanse goden afzweren. Hoe de offerspiritualiteit sublimeren? Door geld te geven aan de armen en door zichzelf op te offeren als kloosterling.

4. Graf- en dodencultuur

De oudste blijken van symboliek zijn al 100.000 jaar oud; het graf als huis van de dode die nu leeft in een andere wereld. Geschenken vergezelden de dode. Graven van belangrijke overledenen straalden kracht uit en hadden voor een groep vaak een centrale plek. Koningen bleven koningen aan de overkant en slaven bleven slaven. Het nieuwe van het christendom is dat een dode niet voortleeft in het graf, maar in de hemel waar geen menselijke rangen en standen meer bestaan.[14] Een dode heeft geen kostbare grafgeschenken nodig. Dan liever een relikwie van een heilige.

5. Geesten en demonen

Mensen van voor de Verlichting dachten magisch, zagen in kosmische en natuurlijke machten geesten en stemden hiervan vroeg tot laat heel hun denken, doen en laten op af. Toen het christendom verschil maakte tussen Schepper en schepping, bleef de duivel de ordeverstoorder. Missionarissen zagen wat niet met hun religie overeenstemde als duivels en introduceerden veel bezweringen. In dit dualisme werden ongedoopten als verloren gezien. Missie was de confrontatie aangaan: het redden van zielen door deze te ontrukken uit de macht van de duivel. Dadenmissie: de vernietiging van heidense tempels en heilige bomen. De doop is de deur naar het eigenlijke leven.

6. Verontreiniging

Alleen reine mensen mogen de eredienst leiden.[15] Contact met doden, graven, betoverd eten, het negeren van taboes en contact met zaad of bloed en zelfs geboorte en kinderen zeugen maakt een mens onrein. Hiervoor waren genoeg Bijbelteksten te vinden.[16]  

7. Missie als godsdiensthistorische botsing

In het Romeinse Rijk ontwikkelde het christendom zich vooral als persoonlijk geweten, literaire bekwaamheid, vermogen tot zelfreflectie en ascese. Toen het Romeinse Rijk instortte, zorgde de kerstening van adellijke families voor verstrikte belangen, politieke intriges, geestelijke macht (dualistisch denken) en magie van relikwieën.

IV. De kerstening

1. De Franken

Beïnvloed door zijn vrouw Clothilde, liet in 498 de Frankische koning Clovis zich dopen en duizenden krijgers met hem. Dat hij de bisschoppen van zijn rijk opriep voor het Concilie van Orleans (511) laat zijn macht over de kerk zien. De hof-bisschop moest de kandidaten van Clovis wijden. In de koningskerk was familiemacht belangrijker dan theologische onderlegdheid.

2. De Ieren met hun stammenkerk

Ierland was buiten het Romeinse Rijk gebleven, maar werd wel beïnvloed door het christendom en ontwikkelde het ascetische ideaal van thuisloosheid – letterlijk alles en iedereen achterlaten om Christus te volgen.[17] Aanvankelijk moesten mensen die schuldig waren aan godslastering, moord of echtbreuk biechten bij de bisschop. De Ieren voerden de privébiecht met tarief (penitentie) in: vasten, aalmoezen, slaven vrijlaten, landschenking aan kerk of klooster. Dit boetegedrag zei niets over innerlijk berouw. Ook ontstond vervangende boete; iemand tegen ruil of betaling delegeren. Ierland was geografisch opgedeeld in clangebieden. Daarin ontwikkelde zich een kloosterstructuur. Kloosters hadden dochterkloosters. Abten waren familie en stonden boven de bisschop. De kloosterkerk werkte door in Engeland (bijvoorbeeld Iona en Lindisfarne) en in Gallië. Missionarissen als Bonifatius moesten ervoor zorgen dat bisschoppen belangrijker werden dan abten. De familie van Liudger had lang de leiding in zijn kathedraalklooster in Münster en in zijn abdij in Werden.

3. De Angelsaksen en Romeinse kerk

Nadat Paus Gregorius de Grote monniken had gestuurd naar Canterbury, het koningshof van Kent, ontstond in de 7e eeuw de Engelse kerk met een sterke Romeband. Wat Liudger beïnvloedde waren de verhalen over groepsbekeringen, het primaat van een bisschop over een abt, de nadruk op cultische reinheid, de rol van doopouders.

4. Het Iers-Frankische kloosterwezen in Gallië

Ook op het vaste land van Europa won de Ierse kerk aan invloed door missionaire monniken als Columbus en Amandus. Koningen en adel waren vooral in deze kloosters geïnteresseerd omdat veel monniken vrije priesters waren die privé missen konden lezen. De eucharistie was meer een slotzegen geworden (ite missa est / misviering) dan een dankviering en in ruil kregen de kloosters land.

DEEL TWEE: LIUDGER EN ZIJN MISSIE

I. De Karolingers

1. Het nieuwe imperium

In 719 werd Karel Martel de Hofmeier van alle Franken. In 732 trad hij in Tours en Poitiers de oprukkende moslims tegemoet. In 751 werd Pepijn de Korte koning van het rijk der Franken. Dit was een onderlegde koning. In 768 werd hij door Karel de Grote opgevolgd, die hield van Latijn, lezen en persoonlijke ontwikkeling.  Die voegde na de dood van koning Radboud het Friese gebied aan zijn rijk toe. Hij rekende af met de Longobarden en dreef de Moren weg tot achter de Ebro. In 800 kroonde paus Leo II hem keizer van het Heilige Roomse Rijk. Hij vond de invoering van het christendom in zijn rijk belangrijk, de missionering van de Saksen.

2. De Angelsaksische missionarissen

In het Karolingische rijk reisden Angelsaksische monniken naar de graven van Petrus en Paulus in Rome en gingen op missietoer. In de winter van 678-679 maakte de Yorkse bisschop Wilfried een preekreis in Fries gebied. Wigbert sprak met koning Radboud over zijn geloof.

3. Willibrord en de Friezen

In 690 kwam Willibrord, maar die ging niet eerst naar Radboud, maar naar Pepijn die hem voor missionering naar de Friezen stuurde. Ook Bonifatius ging meteen naar Rome waar hij zijn missieopdracht kreeg en aartsbisschop van de Friezen werd gemaakt. Naast Utrecht moest hij werken in Echternach, Würzburg en Thüringen. Na de dood van Pepijn (714) vernietigde Radboud het missiewerk van Willibrord. Karel Martell gaf Willibrord in 723 een kathedraalklooster in Utrecht. Hier ging Liudger naar school. De vader van Liudger, Thiadgrim, hielp Willibrord waar hij maar kon. Zo hing Pepijn af van de adel die hem steunde. Willibrord was niet alleen missionaris en aartsbisschop, maar stichtte ook kloosters met als hoofdklooster Echternach. De beroemde Alcuïnus is familie van Willibrord.

4. Bonifatius en de Frankische kerk

Bonifatius was al 40 toen hij in 716 zijn missiewerk in Friesland begon; mensen werden gemiddeld 30. Hij was leraar Latijn geweest en beloofde paus Gregorius II de Romeinse liturgie in te voeren. Zijn kerkopvatting is Romeins en begint dus niet met kloosters maar met bisdommen en dorpskerken. Hij stichtte verschillende kathedraalkloosters en hield het meest van Fulda. Clerici riep hij op tot zuiverheid en het niet dragen van wapens.

5. De Saksenoorlog

Saksen konden in de Saksenmissie eenvoudigweg kiezen tussen Christendom of oorlog. Er waren vergeldingsslagen. In 775 besloot Karel oorlog te voeren tot de Saksen overwonnen waren en zich aan het christendom onderworpen hadden. Ze gaven zich in 776 over, maar Widukind vocht tot 785 door. Veel bloed was vergoten. Liudger schreef bijna honderd jaar later dat Karel de Saksen tot geloof had gedwongen door gunsten en verwoesting.

6. De doop van Widukind met Karel als doopouder

Met Karel als peter, werd Widukind formeel zijn geestelijk kind en was er een verplichting tot religieuze liefde. Widukind moest dus meewerken met de missionering van zijn onderdanen. Karel vergeleek zichzelf met de apostelen die ooit ‘alle volkeren’ bekeerden en rekenden op beloning.[18] Als kerkorganisator maakte hij van Saksen twee aartsbisdommen: Keulen en Mainz. Daarom werd Liudger later in Keulen gewijd.

II. Liudger als missionaris

1. Gezin en school

Vader Thiadgrim, zoon van Wursing, was getrouwd met Liafburg. Twee broers van haar moeder, Willibracht en Thiadbracht, waren bij Willibrord opgegroeid en hoorden bij de eerste Friese priesters. Liudger werd vermoedelijk in 742 geboren. Rond 748 werd hij aan de Utrechtse abt Gregorius toevertrouwd, die goede connecties had met Bonifatius. Hij werd diaken gewijd in York in 767 en bleef daar een jaar bij Alcuïnus en vervolgens nog drie jaar (769-772).

2. Missionaris in Friesland

Terug in Utrecht verdween diaken Liudger in de kloosterlijke stilte.  Zijn eerste missionaire daad was het herbegraven in Deventer van Lebuïnus, wiens graf door Saksen was geschonden bij de vernietiging van de gerestaureerde kerk. Hij maakte verschillende afgodsbeelden kapot. De dood van bisschop Gregorius van Utrecht greep hem aan.  In 777 of 778 werd hij priester. Hij werkte zeven jaar in Friesland en zijn eerste daad was het bezoeken van de plek waar Bonifatius gedood was. Jaarlijks keerde hij drie maanden terug naar Utrecht om daar les te geven. Bij de laatste opstand van Widukind, toen priesters werden verdreven en kerken verbrand, reisde Liudger naar Rome. Tweeënhalf jaar later, in 787, benoemde Karel hem tot leraar van vijf gouwen en twee eilanden in Friesland. Op voorchristelijke cultplekken bouwde hij kerken. Hij had geregeld contact met Willehad die in Drenthe werkte. Door de opstand in Friesland van 793/794 vertrok hij naar Rome, verbleef twee jaren in Echternach en keerde terug naar het noorden na de doop van Widukind.

3. Middelbare leeftijd

In 792/794 brak onder de Saksen de Tiendenopstand uit. Liudger, inmiddels bijna vijftig, vluchtte en schreef zijn ‘Herinneringen’. Het belangrijkst vond hij het dubbelgebod van Jezus: God en de naaste beminnen. Het is belangrijk vanuit verbondenheid goede werken te doen.[19] Bonifatius en Gregorius zijn Liudgers grote voorbeelden. Ze lieten alles achter om Christus te volgen. Beiden predikten en werkten met de handen. Ze offerden hun levens voor God. Ook Liudger wilde allereerst een arme, rondtrekkende missionaris zijn, onderweg voor de bekering van het hem toevertrouwde volk. Hij wilde altijd onder vreemden leven,[20]  dacht en preekte internationaal. Al vond hij, net als zijn leraar Alcuïnus, de dwangdoop nutteloos, Bonifatius en Gregorius hadden wel voordeel gehad door de hierdoor ontstane vrede in Hessen en Thüringen. Beter je leven geven als Bonifatius[21], dan de reinheid van hart verliezen door zelfzucht in vredestijd. Toen Gregorius moest beslissen wat voor straf moordenaars van twee van zijn verwanten verdienden, vergaf hij hun. Liever christelijke barhartigheid dan meedoen met bloedwraak. Hij zegt in zijn herinneringen niets over zijn twee vluchten uit Friezenland; waarom zou je martelaarschap zoeken? Van Alcuïnus leerde hij niet allereerst filosofie of theologie maar een voorbeeld. Wie goed leeft, kan goed sterven. Liudger bekritiseerde Karel niet maar liet zich door hem naar Münsterland sturen en besloot daar een klooster te stichten.

III. Liudger in Münsterland

1. Missie in Westfalen

Na de bekering van Widukind zond Karel abt Beornrad als geloofsleraar naar Westsaksen en werd Liudger in 793 twaalf jaar bisschop van Münster.

2. Het kersteningsproces

Karel de Grote liet mensen kiezen tussen gedoopt worden en blijven leven of heiden blijven en sterven. Wie gedoopt werd moest het Credo beamen en het Onze Vader leren. Bonifatius beklaagde zich over deze schrale basis. Germanen stelden zich God niet als Vader voor. Er werd massaal gedoopt. Alcuïnus leverde sprak zich hiertegen uit. Missionarissen pasten de doopbelofte toe op het Germaanse denken: verzaak je aan het heidendom en aan heidense offers? Zo ontstond ook het ‘Heliand’ de Germaanse vertaling van het evangelie. Liudger stichtte een klooster in Mimigernaford; dit werd zijn basis. Hij sprak zich niet uit tegen de gewelddoop, hoewel hij het ook niet promootte.

3. Schenkingen en relikwieën

Boeken lezen kon niet iedereen, maar relikwieën zijn tastbaar. Graven zijn krachtbronnen. Van Karel mochten mensen niet meer in grafheuvels worden begraven; ze moesten naar het kerkhof. Iedere kerk had een relikwie in het altaar. De adel schiep door relikwieën heilige plekken, ook voor het begraven van hun doden. Verhalen verspreidden zich over wonderbaarlijke genezingen. Heilige dagen en plechtigheden vergrootten de intensiteit. Ook werden schenkingen gedaan voor zielenheil. Ze zijn een resultaat van missie.

IV. Liudger als kloosterstichter

1. Liudger’s ‘Derde Weg’

In zijn kloosterpolitiek onderscheidde Karel monniken (Benedictijns geschoold) van kanunniken. Vandaar dat Liudger in Münster stichtte hij een kathedraal met kanunniken stichtte en in Werden een door Monte Cassino geïnspireerde abdij. Ze vulden elkaar aan: van kloosterlingen meer priesters maken en van diocesane priesters meer monniken. Liudger noemde zich abt, maar was geen monnik. Hij liep niet in burger, maar droeg ook geen pij.

2. De missiecellen

Liudger stichtte in zijn bisdom priestergemeenschappen als instrument van missionering.

3. Münster

De leden van het klooster van Mimigernaford werden gekozen uit de clerus van Liudger, maar het is niet meer duidelijk waar het gebouw heeft gestaan. Het stond in elke geval op fiscale grond van het bisdom.

4. Abdij Werden

De privé abdij werd gebouwd bij de boom waaronder Liudger graag begraven wilde worden; deze stond op zijn eigen grond. Van Liudger moest dit klooster een plek van rust zijn, zoals Echternach dat was voor Willibrord en Fulda voor Bonifatius. Uiteraard werd het ook een plek van literaire, theologische en kunstzinnige prestaties. De eerste schenking kwam in 793. Veel land werd geschonken en ook het aantal boerderijen nam vlug toe; het ideale recept voor latere kritiek.

V. Liudger als bisschop

Liudger wilde geen bisschop worden van Trier. In 805 werd hij bisschop van Münster gewijd in de kerk van Keulen waarin hij ooit priester werd gewijd. Hildebrand wijdde hem, de eerste aartsbisschop van het hele Heilige Roomse Rijk. Achter dit alles zat de wil van Karel de Grote. Liudger en zijn opvolgers kregen een dubbelgebied: Westfalen en Friesland.

1. De parochies en de zielzorg

Biograaf een oomzegger Altfried verhaalt de genezing van zanger Bernlef, van een schaal die sprong toen een overspelige vrouw in Billerbeck hem honing aanbood en van een viswonder in Leer. Zo zijn er nog een paar verhalen die meer sensationeel dan informatief zijn. Liudger volgde het hervormingsplan van Bonifatius: synoden, vorming van priesters, kerkwijdingen. Het christendom draaide om eredienst en pastoraat. De bouw van kerken beïnvloedden het wegennet en de bebouwing. Meer kerken betekende minder priestergemeenschappen en meer pastoors. Elke pastoor moest een pastorie, een knecht en een maagd hebben. Veel geld, goed en tijd ging in mislezen en kerkbezoek zitten. Het sociale leven speelde zich af rond de kerk: markt, handel, afspraken en feesten.

2. Boeken en vorming

Als kind al hield Liudger van lezen en schrijven. Hij heeft vast boeken gekopieerd. Voor de vele erediensten in de dorpen waren liturgische boeken nodig. Werden had een prachtige bibliotheek, maar daar is slechts weinig van over.

VI. Liudgers dood en erfgoed

1. Sterven en bijplaatsen

Liudger wilde beschikbaar zijn voor rijk en arm, leefde sober, was niet ijdel, bad trouw de getijden – ook toen hij ziek werd, vierde bijna dagelijks de mis. Na een dag waarop hij een mis bijwoonde en in een zelf voorging, stierf hij op 26 maart 809. Het lichaam werd eerst naar Minnigernaford gebracht om vervolgens in Werden begraven te worden buiten de kerk, al werd er later een crypte omheen gebouwd.

2. De liudgeriden

Na de dood van Liudger namen broer Hildigrim en neef Gerfrid de leiding in Werden en in 848 zijn neef en biograaf Altfrid.

VII. Terugblik en uitzicht

1. De vergeten Liudger

Liudger wordt enerzijds als uniek herinnerd: de invloed van Alcuïnus, de geloofsverkondiging bij vreemde volkeren, liever concurrentie dan dwang, criticus van het staatsepiscopaat, maakte geen hagiografie van Gregorius en Bonifatius maar gaf hun gedachten weer. Hij geloofde in apostolische eenvoud, gezamenlijk bezit en handenarbeid. Hij zocht het martelaarschap niet op en keerde na de opstanden terug naar zijn werkgebied. Hij hield van boeken. Hij zag het christendom als levensinhoud; hij wilde buiten zijn en missioneren. Anderzijds bleef hij lid van de familie die zich verplicht voelde aan de Karolingers die de Liudgeriden graag als priesters zagen. Huisklooster Werden was een familieklooster. Liudger was niet legendarisch anoniem, maar een historisch persoon, iemand van adel, een pasbekeerde, een geestelijke, een missionaris, een Karolingische hervormer en bisschop. Hij wordt met een gans afgebeeld omdat hij wilde ganzen verjoeg die zaad opaten, wat hem populair maakte bij boeren. Dankzij Werden zijn drie levensbeschrijvingen bekend.

2. De doorwerking

Door haar vergeestelijkt godsbeeld en de principiële vereiste van innerlijkheid werden mens en wereld veranderd. Liudger had de oude wereld nog in zich, maar niet meer als de zijne. Zijn wereld was toekomst en hij werd een voorbeeld. God wil geen bloedoffers maar zuivere gedachten en een rein hart. De innerlijke mens verandert de uiterlijke. De zwakken en armen zijn Gods bijzondere vrienden. Liever gaven voor de armen dan voor de doden. Naastenliefde is zielenheil. De kerstening veranderde mannen, vrouwen, huwelijken en de omgang met kinderen. Bonifatius benadrukte de onontbindbaarheid van het huwelijk. Het unilineaire denken vanuit de man maakte plaats voor bilaterale consensus. Ook werd de slavernij afgeschaft. Tenslotte is er de Europese dimensie, meer dan ooit door globalisering gekenmerkt, het samenleven van velen. Liudger maakte dit in Utrecht al mee. Veel mensen zijn ontheemd en zoekend. Liudger past beter in een veranderende dan in een starre wereld.  

Vertaling en samenvatting door pastor Dorus Wubbels


[1] ‘Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb.’ (Mt. 28: 19, 20)

[2] ‘Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden.’ (Mc. 16:15)

[3] Jezus is de nieuwe wetgever: ‘Ik ben niet gekomen om Wet en Profeten op te heffen, maar om de vervulling te brengen’ (Mt. 5: 17)

[4] ‘Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’ (Mt. 5: 48)

[5] Het eerste gebod: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.’ (Mc. 12: 29-31).

[6] Mc. 14:36

[7] Enerzijds ‘Wie gestorven (gedoopt) is, is rechtens vrij van de zonde’ (Rom. 6:7) Anderzijds ‘De zonde mag niet over u heersen, want gij staat niet onder de wet, maar onder de genade.’ (Rom. 6: 14) Jezus over de innerlijkheid: ‘Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd.’ (Mt 5: 27)

[8] ‘Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het rijk Gods.’ (Lk. 6: 20)

[9] Hand. 6: 1

[10] ‘Want gij zijt allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen die in Christus Jezus zijt gedoopt, zijt met Christus bekleed. Er is geen jood of heiden meer, er is geen slaaf of vrije, er is geen man en vrouw; allen tezamen zijt gij één persoon in Christus Jezus.’ (Gal. 3: 26-29)

[11] Petrus sprak tot Cornelius: ‘Gij weet dat het voor een Jood tegen de wet is omgang te hebben met iemand van een ander volk of bij hem aan huis te komen; maar mij heeft God duidelijk gemaakt, dat men geen enkel mens onheilig of onrein mag noemen.’ (Hand. 10: 28)

[12] ‘Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in allen.’ (Ef. 4:6)

[13] ‘Mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij, die de wil van God volbrengen.’ (Mc. 3: 35)

[14] ‘In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen.’ (Joh. 14: 2)

[15] ‘Wie mag dan bestijgen de berg van de Heer, wie mag staan in zijn heilig domein? Die rein is van handen en zuiver van hart.’ (Ps. 24: 3,4)

[16] Bijvoorbeeld: ‘Als een man gemeenschap heeft met een vrouw tijdens de menstruatie en haar schaamte, de bron van haar bloeding, ontbloot, en zij stemt daarmee in dan moeten beiden uit hun volk worden verwijderd.’ (Lev. 20: 18)

[17] ‘Wilt ge volmaakt zijn, ga dan naar huis, verkoop wat ge bezit en geef het aan de armen; daarmee zult ge een schat in de hemel bezitten. En kom dan terug om Mij te volgen.’ (Mt. 19: 21)

[18] ‘Als wij volharden, zullen we met Hem heersen.’ (2 Tim. 2: 12)

[19] ‘Gedenkt uw leiders, die u het eerst het woord van God verkondigd hebben. Haalt u weer hun leven en de afloop van hun leven voor de geest; neemt een voorbeeld aan hun geloof.’ (Heb. 13: 7)

[20] ‘Nu besef ik pas goed, dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat, maar dat uit welk volk ook ieder die Hem vreest en het goede doet, Hem welgevallig is.’ (Hand. 10: 34)

[21] ‘De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.’ (Joh. 10: 11)